Gek dat ik bij roken nog altijd denk aan ‘gezelligheid’. Laat ik het maar meteen bekennen: ja ik rook. Drie sigaren (senoritas) van een goed merk per dag. Buiten, op het terras. Inhaleren doe je niet bij sigaren. Wees gerust, ik ga niet doorfilosoferen over de versleten slogan ‘een tevreden roker is geen onruststoker’. Ook niet over Van Rossum’s Troost; het pakje tabak waarop je een zeventiende-eeuwer een man in een schandblok een aarden (goudse?) pijp ziet toesteken.
Noch heb ik me ooit laten inspireren door stoere cowboys om een bepaald merk sigaretten te gaan roken. Maar de herinneringen aan ‘gezellie’ en de anekdotes daaromheen, blijven me bij. Als tegengif voor het fanatisme, waarmee het roken naar de krochten van de hel wordt verwezen.
Ooit was het doodnormaal, als je een afspraak met een tot dan onbekende had in een of ander etablissement, elkaar ‘n pakje sigaretten, met eentje er alvast half uitgetrokken, voor te houden. Het ijs was dan gebroken. Het bekertje uitnodigend op het salontafeltje (jaja, muffig en kneuterig) of het wijnglas met rookwaar op het blad van de ober bij recepties.
Plaatsvervangende schaamte bekroop ons, als dan een wat oudere collega zijn brandende bolknak achter zijn rug verborg en de ober vrolijk toeknikte: ‘Ha een sigaar, dank u!’ Maar het was wel grinniken.
Het hierbij geplaatste plaatje met Paul Newman plus sigaar tussen de ‘grijnzende’ tanden hoort bij een YouTube-kanaal met deunen van Scott Joplin. Gezellig toch? Geen vies woord hoor.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten