Als het carnavalsseizoen bestaat, dan beperkt het zich van oudsher (nee, vroeger was niet alles beter) tot de drie dagen vlak voor de veertigdaagse vasten, te beginnen op zondag na de hoogmis.
Het woord carnaval betekent zoiets als ‘afscheid van het vlees’. Nog net niet geannexeerd door de PvdD. De start van dit ‘seizoen’ op 11 (gekkennummer) november bestond uit een avondlijke bijeenkomst, waarop de (nieuwe) prins en zijn gevolg hun intrede deden. Tattaaa en Schluss. Op naar Sinterklaas en de rest van de decemberfeesten. En daarna, da's waar, volgen de 'zittingen' met tonproaters en buutreedners. Afwachten of dat straks ook weer kan.
De seizoensgekte valt dus te herleiden tot de behoefte aan feesten, in deze coronatijd wellicht sterker dan ooit. Als het een traditie is, dan is die van pakweg de laatste twintig jaar.
Het heeft te maken met de loskoppeling van carnaval van het r.-k. geloof. En ook ‘n beetje met het gegeven dat wij de kunst van het wachten hebben verleerd. Daarom is het wachten op het einde van het coronavirus ook zo moeilijk.
Eén troost: de meeste besmettingen gebeuren volgens het RIVM in thuissituaties. Dus, carnaval of niet, allemaal naar buiten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten