Je kunt ook wel eens teveel aan erfgoed hebben. Voor Frankrijk (patrimoine) geldt dat in elk geval. Dus maakt het verval zich meester van kerken, kapellen, kastelen, abdijen en verlaten boeren hofsteden.
Nu heb ik al dan niet overwoekerde ruïnes altijd machtig interessant gevonden. Kun je bij voorbeeld minstens zo duidelijk vaststellen, hoe dik de muren van zo’n donjon waren.
Bij de abdij van Chantelle (Auvergne), in de Gorges de la Bouble, bevindt zich een vervallen watermolen, waar de natuur volledig bezit van heeft genomen.
De eeuwenoude, zwaar versterkte abdij is nog in gebruik bij Benedictinessen, die duidelijk niet van koude voeten houden, want dit is de eerste keer dat ik een middeleeuwse kerk zie die geheel van vloerbedekking is voorzien. In de altaarsteen bevinden zich relieken (al is het maar ‘n enkel botje) van maar liefst elf heiligen, onder wie ‘onze’ Bonifatius en Tarcisius, patroon van de misdienaars. Tegen het kleine, hardstenen wijwatervat, zoals gebruikelijk bij de ingang, waarschuwt een enorm bord voor een traptrede. Je zou die in je verlangen naar het ‘heilige water’ maar eens over het hoofd kunnen zien.
Op 7 km van Chantelle ligt, onooglijk stipje op de kaart, de puur middeleeuwse kern van Charroux, geheel bestraat met hobbelige veldkeitjes. Als wij daar om 12 uur arriveren, beginnen daar ik weet niet hoeveel klokken te luiden en te klingelen. In de feodale tijd woonden de hoogste personages in de diepste binnenlanden. Zo staat hier een maison van de prinsen van Condé, nu in gebruik bij een regionaal gelauwerde cuisinier.
Wij houden er niet van alleen aan tafel te zitten, ook al is die nog zo prinselijk gedekt. Dus kiezen we toch maar de Taverne in Chantelle, waar het gezellig vol zit met werkers en waar de eigenaar, een enthousiast berijder van een Harley, een smakelijke camembertschotel uit de oven serveert.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten