Er zijn
plekken in de wereld, die je wat doen. Die in je herinnering blijven omdat ze
indruk op je hebben gemaakt of verbonden zijn met een emotionele fase in je
leven. Landschappen, dorpen steden. Zo’n stad is voor mij York. Als je
dan hoort dat zo’n mooie, monumentale stad onder water staat, als gevolg van door
dijken niet te keren regen, dan leef je sterker mee dan bij gemiddelde berichten
over rampen.
Ik was in York, als elfjarige, in mei of juni 1945, deel uitmakend van een
kinderuitzending naar Engeland. Die was al in maart van dat jaar – voor
het einde van de oorlog – begonnen. Met een Brits marineschip waren ondervoede
kinderen uit Brabant en Limburg, tussen de mijnenvelden door overgezet naar de
havenstad Tilbury, voor een verblijf van drie maanden in een
barakkenkamp bij het dorp Cottingham in Yorkshire, ver van
alle oorlogsgeweld. Als lid van een kersvers gevormde Nederlandse
padvindersgroep (met oranje dassen, vanwege de textielschaarste slechts
driehoeken, voorzien van een stempel met de Nederlandse Leeuw) mochten we daarna
nog een maand kamperen in de natuur.
Tussendoor maakten we een trip naar York, bezochten daar de indrukwekkende
middeleeuwse kathedraal, de York Minster, waarvan ik me vooral de massa
buitgemaakte strijdbanieren herinner die daar onder de gewelven hangen; zo oud
dat je er dwars doorheen kan kijken. Ja geloof en oorlog zijn onverbrekelijk met
elkaar verbonden, realiseerde ik me later als volwassene.
Verder weet ik er natuurlijk niet veel meer van. Het zijn de merkwaardige
dingen die blijven hangen. Zoals een ontvangst in een deftige ruimte met
English Tea door plaatselijke boyscouts. Broeders verkenners,
zei men in die tijd. En, o ja, in de nu overstroomde rivier de Ouse (normaal nauwelijks breder dan de Dommel of de Mark) heb ik leren zwemmen!
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten