De regering, hoewel op haar laatste benen lopend, is voornemens, het Institut Néerlandais in Parijs de nek om te draaien. Daar komt het althans op neer. Er circuleert een lijst, bestemd voor koningin Beatrix, waar je je protesthandtekening op kunt zetten. Zelfs vooraanstaande Fransen, als de schrijver-historicus Emmanuel Le Roy Ladurie zouden hebben getekend en het dagblad Le Monde heeft voor de zoveelste vorm van barbarij van Rutte I nota bene een plekje op de voorpagina ingeruimd, wat als het over Nederland gaat zelden gebeurt.
Uit een paginagroot artikel in Trouw valt af te leiden, dat het Institut sinds 1957 zou bestaan, wat bij mij tot een zekere mate van ontsteltenis heeft geleid en wel hierom: Ik zou zweren dat ik daar al in 1954 of daaromtrent als twintigjarige eens de nacht heb doorgebracht. Want voor zoiets was het Institut niet te beroerd, tenminste als je erop kon wijzen dat je iets in sociale of culturele zin voor Nederland of Frankrijk had gedaan. Laat ik het zo maar uitdrukken. Zo heeft ook de schrijver-beeldhouwer Jan Wolkers er eens ‘n tijdje gebivakkeerd.
Misschien was het een voorloper van het Institut? Als het moet wil ik best een geheugentest doen. Want ik kan nog het adres opnoemen, waar ik pakweg 20 jaar later bij (niet met) nonnen heb geslapen: Via Poggio Gherardo, Fiesole, in de heuvels bij Florence.
Ontneem mij dus niet de mooie herinnering aan die overnachting-met-ontbijt in het Institut en wat daar aan vooraf ging: medewerking aan het vakantiewerk ten behoeve van de jeugd uit de krottenwijken van Bordeaux van de heeroom van een vriendje, pater Lucas de Bruijn, Franciscaan conventueel. Vakantieweken op het chateau l’Hermitage nabij Martillac, waarvan de eigenaar, een graaf, rondreed in een vooroorlogse Citroën van het type als hierbij afgebeeld, maar dan met ernstig door de tijd aangetaste grijze lak. Die auto had het koosnaampje Cucu (kennelijk afgeleid van het geluid dat de claxon maakte) en toen ik er eens wat lacherig over deed, zei de graaf verwijtend: Il se moque avec Cucu.
Franse jeugdleiders aldaar, die over bijzondere talenten en de daaraan gekoppelde vorming beschikten om de krottenjeugd bij regenweer in de stallen van het kasteel te vermaken, zetten ons in ons hemd met een karikatuur van het hoogstaande lied En le boer die mèèk zijn koe. Om kort te gaan, in culturele zin waren wij, vergeleken bij die Fransen, nergens en ze verwierven hiermee voor eeuwig het recht ons op dat gebied de les te lezen.
Maar hoe kwam ik dan in Parijs? Liftend in de auto van Wim van Est, achter de Brabantse renner aan, in de koers Bordeaux-Parijs. Dat verhaal heb ik al eens hier verteld. Pater de Bruijn had ons in zijn niet voor passagiers ingerichte VW-busje holderdebolder naar de Perigord vervoerd. Via Brussel en Soissons, zoals Nederlanders in die tijd altijd reden. Niks autoroute 1. Halverwege een overnachting bij een boer op de hooizolder. Terug naar huis, moesten we onszelf al liftend zien te redden.
Nogmaals, ik weet het allemaal nog precies. Ook dat het mij gelukte, van Parijs in één dag in Brussel te geraken, waar de weduwnaar van mijn peettante, Léon Beguin, een appartement aan de Boulevard Adolphe Max bewoonde. Maar dat vermeldde ik al in het verhaal over Wim van Est.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten