Vanmorgen maakte ik, in een moeilijke situatie (wat ik principieel anders niet doe) misbruik van de gehandicapten-parkeerkaart van Levensmaatje. Zij pleegt af en toe gekscherend te zeggen dat ik ‘profiteer van haar ellende’, maar dat geldt voor de gevallen waarin wij samen ergens parkeren. Voordat de pliesie nu van deze bekentenis ‘een zaak’ maakt, ik bèn al gestraft, namelijk door ‘t Lief Vrouwke van Beers.
Het is een ernstige zaak. Ik bracht een bezoek aan een hoogbejaard, dierbaar familielid, dat in een verpleegtehuis helse pijnen lijdt en mij bij het afscheid vroeg, een gebedje voor hem te storten. Ik beloofde hem, aan te leggen bij het nog maar enkele weken oude kapelletje, dat in de vrijstaande kerktoren van Oostelbeers is gebouwd. Ter ere van het Lief Vrouwke van Beers.
Zo gezegd, zo gedaan. Ik stak voor hem een kaarsje op. Doe zoiets wel vaker, dat heeft met geloven of niet geloven niks te maken.
In dat kapelletje lag, ‘om mee te nemen’, Het Beerse Marialied. Daaraan ontleen ik het volgende couplet:
Ligt er ons ziekte of dood in 't verschiet,
een ander soort leed, of wij weten het niet.
Met mensen of dieren, de Q-koorts misschien,
geef hoop voor de toekomst, dat wij die weer zien.
Nogal toepasselijk.
Maar bij het verlaten van de kapel. keek ik niet goed uit, struikelde en zit ik nu met een pijnlijke dikke knie. Dat Lief Vrouwke van Beers weet dus ook onmiddellijk te straffen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten