De bewoners van Mallorca, die bijna zonder uitzondering van het toerisme leven, munten uit in vriendelijkheid. Niks stress, terwijl het hier toch al volop hoogseizoen is. Aan de lunch zijn we vanmiddag geënqueteerd. Gauw even geventileerd dat de airco verwarmt in plaats van koelt (wat op zich niet zo héél erg is, want L. is daar allergisch voor), dat een zonwering op het balkon ontbreekt en dat de wc-pot los staat. Oeps. Verder alles goed? Alles goed, hoewel. Dezelfde middag zoeken we ons in een loggia van het hotel een plekje om in de halfschaduw, bij een aangenaam briesje wat te lezen. Na vijf minuten verschijnt er een Afrikaanse immigrant (die zijn god op blote knieën mag danken dat hij de kost niet hoeft te verdienen met het venten van kleurige zonnebrillen en andere prullaria langs de strandboulevard) met ‘n soort omgekeerde bladblazer – dezelfde herrie. I want to clean this. L. verkiest maar weer het kamerterras. Ik ga naar de lounge om dit stukje te tikken.
Alleen in die gemeenschappelijke ruimte, waar de reisorganisaties hun briefingshouden, werkt het internet naar behoren. Ik heb voor 15 euro een acount voor een week, wat in elk geval het voordeel heeft dat we in de avondkoelte naar onze eigen radiozenders kunnen luisteren. In zijn bekroonde boek La Superba,over het leven in Genua, schrijft Ilja Leonard Pfeijffer: ‘Ik houd van toeristen.’ Die stofzuigeraar blijkbaar niet. Op dat boek kom ik eerdaags terug.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten