Diest heeft meer dan je denkt. Of liever: Diest heeft er meer. Beelden van begijnen, in brons en in steen, in het al in 1926 (!) door deze religieuzen verlaten begijnhof. Ik vind dat rijkelijk vroeg, als je in aanmerking neemt dat het laatste begijntje, zuster Frijters, in dat van Breda rond 1960 overleed. En pakweg 15 km ten zuiden daarvan gelegen Hoogstraten fotografeerde ik de laatste begijn in 1954.
Al die begijnhoven voeden de nostalgie met sculpturen. In Breda zijn het twee kwebbelende zustertjes. Ik heb iets met die plek, al was het alleen maar vanwege het Zondagmorgenversje dat mijn vader rond 1920 schreef. Hij ging er (geboren in 1877) trouwens naar de kakschool.
Wat zonnig-stille stemming weer,
In Begga’s prop’ren Hof!
De deurtjes, ruitjes, blinken teer
En kennen rag noch stof
In vromen eenvoud krult het zand
’n Rand langs ’t klinkerpad;
Deed dat niet een der zustren hand,
Terwijl ze dacht en bad?
Elk heeft haar tuintje voor de deur,
Door maagdenpalm omdeeld.
Er leeft ’n zoete bloemengeur
En ’t kerkenorgel speelt
Het ‘Benedictus’ Hem ten lof,
Die wou den wereldvrĂȘe
En heel de zoete zusterhof
Leeft in den lofzang mee.
Hoogstraten heeft een schitterend gestyleerd bronzen, plaatselijk blinkend gepoetst standbeeldje, Diest richtte een naturalistisch gedenkteken op voor de laatste twee begijnen. Verder een stenen beeld van een biddende non (foto) en – overdreven en tamelijk grof – nog eens ‘het halve convent’ in brons(kleur). Gelukkig is er ‘n paar stappen verder een brasserie, om van de schrik te bekomen.
De Catharinakerk van dit begijnhof is overigens het betreden meer dan waard, onder meer vanwege de speelse barokke elementen. Momenteel staat ook het oude torenuurwerk opgesteld, in verband met een restauratie.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten